De Jacobuskerk van Zeerijp is een middeleeuwse kruiskerk en heeft een vrijstaande toren. In de kerk zijn romanogotische en vroeggotische elementen terug te vinden. De kerk is oorspronkelijk gewijd aan de apostel Jakobus de Meerdere. In de kerk is sinds 2006 een Archeologisch Informatiepunt gehuisvest. Het Jacobspad voert langs de kerk. De kerk staat op een groot kerkhof en is nog deels omgracht. Een deel van de gracht is gedempt bij de restauratie in de jaren 1960. De ingang naar het kerkhof en de kerk wordt gevormd door een tussen 1793 en 1795 geplaatst smeedijzeren hek met geblokte penanten, dat mogelijk afkomstig is van de gesloopte borg Haykema. Op het kerkhof staat een baarhuisje uit 1893. Voor zover bekend heeft hier ook het laatste knekelhuis van Groningen gestaan, dat in 1838 is afgebroken. Bijzonderheden aan de kerk zijn dat het de laatste Groninger kerk is die, hetzij deels, in de stijl van de romanogotiek is gebouwd en het feit dat er sinds de bouw slechts weinig aan de kerk is gewijzigd. In januari 2018 maakt de Stichting Oude Groninger Kerken, beheerder van de kerk, bekend dat de toren van de Jacobuskerk schade heeft geleden door bodemdaling en aardschokken veroorzaakt door aardgaswinning in dit deel van Groningen.
De voorganger van de huidige kerk Onder de huidige kerk zijn bij een restauratie tussen 1962 en 1966 de fundamenten teruggevonden van een rond 1200 gebouwde eenvoudige bakstenen zaalkerk van 20 bij 7,5 meter. Van deze kerk zijn de fundamenten in de jaren 1960 blootgelegd. Deze kerk is opgetrokken geweest uit zeer grote kloostermoppen en is ongeveer even groot geweest als de kerk van Eenum. In de muren hiervan is 'enig tufsteengruis' aangetroffen, mogelijk van een voorgaande tufstenen kapel of bescheiden tufstenen zaalkerk, maar hierover bestaat verder geen enkele zekerheid. Volgens de kroniek van Bloemhof wordt op 21 mei 1227 door ene Geiko pastoor (of priester) Herbrand van Zeerijp vermoord. Een jaar later moet hij hiervoor voor de kerkelijke rechtbank in Loppersum een bepaald bedrag aan zoengeld betalen.
Bouw huidige kerk Eind 13e eeuw wordt door de kloosterlingen van Feldwerd nadat zij de kerk van Holwierde hebben gebouwd een begin gemaakt met de huidige Jacobuskerk. Hierbij wordt mogelijk gebruikgemaakt van de 13e-eeuwse oven bij de Boukumaheerd, maar hierover bestaat geen enkele zekerheid. Volgens Huizing et al. is de in 1953 gevonden veldoven tussen Garsthuizen en Zeerijp wel met zekerheid voor de bouw van de Jacobuskerk gebruikt. De kerk is een voorbeeld van het hoogtepunt van de romanogotiek en wordt gebouwd naar het voorbeeld van de kruiskerk van het klooster van Aduard. De bouw duurt tot ongeveer 1350. Sindsdien is weinig meer aan het gebouw gewijzigd.
Het resultaat is een grote eenbeukige kruiskerk van drie traveeën met een vijfzijdige koorsluiting. In deze koorsluiting zijn bij de bouw hoge spitsboogvensters met rondstaven, kraalprofielen, geplaatst. De kerk heeft zware muren van 1,35 meter dik. Voor de stevigheid zijn het schip en het priesterkoor versterkt met tweemaal versneden steunberen. De kerk heeft oorspronkelijk vijf ingangen gekend; twee aan noordzijde, twee aan zuidzijde en een aan westzijde. De westelijke ingang is na de reformatie dichtgemetseld. De zuidelijke ingangen en de noordwestelijke ingang zijn later dichtgemetseld en zijn tijdens de restauratie weer opengebroken en vervangen door deuren die niet open kunnen. Alleen de zuidwestelijke ingang is nog steeds dichtgemetseld.
De belangrijkste wijzigingen in de kerk vinden plaats tijdens de reformatie, als het doksaal en de zijaltaren worden weg gesloopt, het orgel wordt verplaatst en de aanbouw wordt gebouwd. In een onbekend jaar worden de spitsboogvensters in de oostelijke muren van het transept vervangen door rondboogvensters voor meer licht. Tussen 1793 en 1795 wordt de kerk gerestaureerd en mogelijk van een nieuwe kap voorzien. In de 19e eeuw wordt de preekstoel verplaatst naar het midden van een nieuwe koorwand. Dan wordt ook een wand voor de noordelijke arm van het transept geplaatst. In 1881 wordt de wand voor het koor verhoogd en zijn de door de adel in de kerk geplaatste gebrandschilderd glazen verkocht en vervangen door gewone glazen. Van de beide gebrandschilderde glazen draagt een het wapen van de familie Rengers en een de wapens van Rudolf de Drews, van onder andere Meerlust, De Bloemert en Meerwijk; rijkste burger van Groningen, en zijn vrouw Maria Beerta van Berchhuis. Beide gebrandschilderde ramen zijn aangekocht door Willem Carel Antoon Alberda van Ekenstein en zijn geplaatst in de borg Ekenstein. Tijdens de laatste grote restauratie van 1962 tot 1966 onder leiding van Rienk Offringa worden de beide wanden eruit gesloopt, de inventaris verplaatst naar de huidige posities en wordt het oorspronkelijke kleurenschema op de muren en gewelven hersteld. Er zijn destijds plannen geweest om een glaswand aan westzijde van het transept te plaatsen om de kerk makkelijker te kunnen verwarmen, maar dit is uiteindelijk niet gebeurd.
Transept en aanbouw De beide armen van het transept bevatten spitsboogvensters in de noord-, west- en zuidgevel. Die van de noord- en zuidgevel zijn breder dan de overige spitsboogvensters in de kerk. In de oostgevels bevinden zich echter rondboogvensters, die in een onbekend jaar zijn geplaatst voor een betere lichtinval boven de altaren die daar voor de reformatie hebben gestaan. De beide portalen onder de spitsboogvensters aan noord- en zuidzijde zijn eveneens rondbogig. Kenmerkend voor het noordelijke portaal, aan straatzijde, zijn de arabesken met op de dubbele rondstaven gestileerde blad en rankornamenten en de zandlopervormen op de rechthoekige lijst ertussen rond de ingang. Deze houden volgens Van Neck verband met de verbondenheid van de kerk met de Kathedraal van Santiago de Compostella waar patroonheilige Jacobus zou liggen. Mogelijk zijn van hieruit ook pelgrims via bijvoorbeeld het Groningse Jacob en Annagasthuis naar Santiago de Compostella vertrokken. Overigens staat op een van de beide luidklokken in de toren van 1502 dat deze is gegoten
THER EER SANT ANNEN EN SANT JACOBS
wat de mogelijkheid niet uitsluit dat ook de heilige Anna vroeger patroonheilige van de kerk is geweest.
De sierlijke topgevels aan noord- en zuidzijde zijn rijkelijk versierd met lisenen en kraalprofielen, die met hun siermetselwerk kenmerkend zijn voor de romanogotiek. De topgevel van de noordelijke dwarsarm boven de ingang bestaat uit zeven omkraalde en met siermetselwerk versierde spitsboognissen, die van elkaar gescheiden worden door lisenen. Drie hoge spitsboognissen bevinden zich in het midden en aan beide zijden zijn nog twee steeds kleinere spitsboognissen zichtbaar. Deze zeven spitsboognissen worden aan bovenzijde door een muizentand gescheiden van een veld met ruitvormig siermetselwerk in de nok. De topgevel van de zuidelijke dwarsarm bevat eveneens zeven spitsboognissen. De middelste daarvan wordt in tweeën gedeeld door een splitsende middenstijl. De drie spitsboognissen aan weerszijden worden gedekt door klimmende rondbogen.
Aan buitenzijde van de westmuur is na de reformatie een aanbouw van vier bij vier meter opgemetseld met lessenaarsdak. Op de begane grond is het eerste schooltje van Zeerijp gevestigd, daar de protestantse kerk de verantwoordelijkheid voor het lesgeven van kinderen overneemt van de opgeheven kloosters. Nadat het dorp in 1867 een apart schoolgebouw krijgt, wordt dit deel van de aanbouw ingericht als consistorie. De bovenverdieping van de aanbouw is bedoeld geweest voor het huisvesten van de blaasbalgen van het orgel. In het gebouwtje is ook de trap naar het orgel geplaatst. In het keldertje eronder wordt bij de restauratie de verwarming ingebouwd.
Toren Waarschijnlijk in de eerste helft van de 15e of in de eerste helft van de 16e eeuw is een vrijstaande toren gebouwd ten oosten van de kerk in een overhoekse positie. Mogelijk heeft deze een voorganger gehad, maar hierover is niets bekend. Dat de toren zou zijn gebouwd in het begin van de 15e of 16e eeuw wordt afgeleid van de spitsboog, eigenlijk een lancetboog, in de ingang, wat een typisch voorbeeld is van de late gotiek. De toren wordt bij de bouw opgetrokken in twee geledingen, die van elkaar worden gescheiden door een waterlijst. De ingangen in de onderste geleding bestaan uit spitsbogige doorgangen, die onderdeel vormen van grotere en hogere spitsboognissen, waarin boven de ingangen ook twee spitsboogvensters zijn opgenomen. De bovenste geleding telt drie spitsbogige galmgaten boven de ingang, drie aan de achterzijde en twee aan de andere beide zijden. De toren wordt bij de bouw voorzien van een zadeldak met vier opgaande puntgevels. Onder in de toren wordt een verplaatsbare trap geplaatst, mogelijk om de weerbaarheid van de toren te vergroten, maar ook wellicht om in tijden van overstromingen de trap te kunnen ophalen. Boven de open doorgang in de toren bevindt zich een ribloos stervormig graatgewelf.
Een gedenksteen uit 1608 herinnert aan een reparatie een eeuw later, die deels is bekostigd door Writzer ten Holten van de borg Boukuma. De tekst op de gevelsteen luidt
ANNO 1608, DOE DE ED. ERNT. WRITZER TEN HOLTEN HOEVELINCK, LUCAS WIEDE MARIUS PASTOER, AMPTZO EWES UND REWINCK BARTOLOMEUS KERCKVOGD IN ZEERIJP, IS DESE TOREN NIES GEREPARERE / DORCH EVERT NITRINC
Mogelijk is dan ook het zadeldak vervangen door een spits. In 1664 worden door bouwmeesters Luitien Jans en Luitien Strijkes de puntgevels afgebroken evenals het knekelhuis op het kerkhof en wordt een nieuwe eikenhouten naaldspits bedekt met leien op de toren geplaatst. Bij een zware noordwesterstorm op oudjaarsdag 1833 raakt de toren zwaar beschadigd, waarop de spits wordt vervangen door een veel stomper en lager piramidedak met bovenop een klokkoepeltje, dat nog altijd de toren siert. Volgens Van der Aa krijgt de toren hierdoor de vorm van een 'theebus'. Bovenop bevindt zich een windvaan in de vorm van een engel met bazuin.
Luidklokken De toren telt twee grote luidklokken van Geert van Wou sr. uit 1502. Van de twee klokken heeft de ene een diameter van 1,48 meter en de andere een diameter van 1,21 meter. De grote die als slagtoon cis1 heeft, wordt vaak geluid wanneer een man wordt begraven en de kleine die als slagtoon e1 heeft, wanneer het een vrouw betreft. De grote klok heeft als opschrift:
Wetet jonkfrouen, vrouwen ende mannen, dat dese klock ther eer Sant Annen ende Sant Jacobs is gegoeten koemt gerne ter kercke onverdroeten
De beide klokken zijn in 1943 tijdens de Tweede Wereldoorlog meegenomen naar Duitsland om omgesmolten te worden, hetgeen echter niet is gebeurd. In 1946 worden beide klokken teruggebracht. De kleinere klok loopt waarschijnlijk een beschadiging op, daar deze in 1951 barst. In 1955 wordt de klok hergoten door klokkengieterij Jacobus Van Bergen uit Midwolda. Het luiden van de beide klokken vereist in vroegere tijden veel kracht. De grote klok moet dan door vier mannen worden geluid en de kleinere klok door twee mannen. Tegenwoordig worden de klokken mechanisch geluid. In 1733 wordt ook een kleine klok in het klokkoepeltje op de toren gehangen, die als eerste geluid is wanneer er een kind overleed. De klok wordt ook wel het soepenbrijklokje genoemd. Ook deze klok is in 1943 naar Duitsland vervoerd, maar is nooit weer terug gekomen. Op basis van een bewaard gebleven gipsafgietsel van deze klok is in 1973 een nieuwe klok gegoten bij klokkengieterij Kloek uit Midwolda.
Interieur De bezoeker betreedt de kerk tegenwoordig via de noordelijke ingang aan de wegzijde. Daarachter bevindt zich een tochtportaal. De kerk maakt door haar rode zeer hoog oprijzende muren en gewelven een ruime indruk op de toeschouwer. De muren aan binnenzijde zijn rood gesausd met witte schijnvoegen; blokbepleistering die tussen 1250 en 1350 bij kerken binnen het bisdom Münster in zwang is geweest om de bakstenen kleur ook aan binnenzijde te kunnen benadrukken. Dit kleurrijke patroon is bij de restauratie in de jaren 1960 weer in de vroegere staat hersteld.
Het plafond van schip en koor wordt gesierd door meloengewelven, die bestaan uit acht ribben en velden met in het midden een sluitring. De meloengewelven boven het schip zijn voorzien van baksteenimitatie in verschillende vormen en kleuren en zijn afwisselend versierd met visgraatmotieven en met een lichtgekleurd vlechtwerkpatroon. In de sluitring van het meest westelijke gewelf boven het orgel zijn een ster met daaromheen gestileerde bloemmotieven opgeschilderd. Boven het orgel bevindt zich een unieke schildering met onbekende betekenis. De gewelfvelden boven het koor zijn wit gesausd. De sluiting in het meloengewelf in de viering bevat een uit rondstaven samengestelde rozet. De beide dwarsarmen van het transept hebben daarentegen kruisgewelven met vier ribben en velden. De vieringpijlers bevatten eveneens rondstaven. Op de hoek van het zuiderdwarspand en het schip is een nauwe wenteltrap in de muur gebouwd, die toegang geeft tot de ruimte boven het gewelf. Door deze wenteltrap springt de muur hier aan buitenzijde iets naar buiten. In de ruimte boven de gewelven is te zien dat de muren van de kerk bijeengehouden worden door een betonnen constructie.
Onder de spitsboog- en rondboogvensters in de muren van het schip bevinden zich wit gesausde spaarvelden, die worden gesloten door steeds twee rondbogen. Onder de vijf vensters in het koor bevinden zich vijf witgepleisterde nissen. De eerste en tweede vanaf het zuiden zijn piscina's, waarbij de meest zuidelijke de oorspronkelijke piscina is. Deze is meteen bij de bouw rond 1350 voltooid en is daarmee de oudste dateerbare piscina van Groningen. De piscina ernaast is later geplaatst, waarschijnlijk in verband met wijzigingen in de liturgie rond de eucharistie. De functie van de volgende twee nissen is onduidelijk; mogelijk hebben ze gediend als opbergplek voor liturgisch vaatwerk of hebben ze alleen gediend ter decoratie. De vijfde en meest noordelijke bestaat uit twee nissen; een grotere die mogelijk vroeger de tabernakel heeft gehuisvest en een kleinere waar vermoedelijk de votiefkaars heeft gestaan. Het koor ligt twee treden hoger dan het schip. Onder het koor zijn vroeger ten minste drie grafkelders geweest uit de 17e en 18e eeuw, van de families die de borgen Boukuma, Eelsum en Juckema in bezit hebben gehad. Vermoedelijk heeft echter ook de familie van Zeerijp's vierde borg Haykema er een grafkelder gekend, daar de familie Van Borck die deze borg heeft bewoond medecollator is geweest. Na 1750, als alle borgen gesloopt zijn, zijn er geen mensen meer begraven in de grafkelders. De grafkelders zijn bij de restauratie nog deels intact geweest, maar de menselijke beenderen blijken soms wel verplaatst. Enkele grafkelders hebben gewelven. Andere grafkelders die met grafzerken zijn afgedekt geweest, blijken te zijn dichtgestort.
Bij de restauratie in de jaren 1960 zijn resten van een doksaal en in de oostmuren van het transept resten van twee zijaltaren gevonden, die bij de reformatie eind 16e eeuw zijn weggebroken in het kader van de nieuwe eredienst. In de noord- en zuidwand van de beide transepten herinneren nissen aan de beide zijaltaren.
In de kerk liggen bijna 40 grafzerken, waaronder ruim 10 uit de 17e eeuw. De oudste met jaartal is die van Johan ten Holte uit 1554. Een andere bekende is die van Gerardus Alberti uit 1600. Bij de reformatie is het door toedoen van deze toenmalige priester, later eerste protestantse dominee, in Zeerijp niet tot een beeldenstorm gekomen. Hij heeft gediend van ca. 1555 tot ca. 1600. Zijn zandstenen grafsteen is later gebruikt als stoep voor de zuidelijke kerkingang. Na de restauratie van de jaren 1960 wordt zijn grafsteen als altaar op de plek van een van de voormalige zijaltaren in de zuidelijke dwarsarm geplaatst en sindsdien vormt deze grafzerk onderdeel van een stiltehoek. De meeste andere grafzerken zijn bij de restauratie in het koor gelegd. Alleen de zerken van kosters en organisten zijn onder het orgel geplaatst.
Inventaris De adel van Zeerijp schenkt met name na de Vrede van Münster van 1648 veel inventaris aan de kerk, hetgeen wordt verklaard uit de euforie en nationale trots die destijds heerste. Zo worden in de tweede helft van de 17e eeuw een preekstoel (1646), een orgel (1645-1651), een nieuwe koorafsluiting (1640) en kerkbanken (1640) geschonken. De wapens van verschillende borgheren prijken op de preekstoel en het orgel.
Preekstoel De eiken preekstoel met klankbord is in 1646 voor 34 daalders gebouwd door de Groninger kistenmaker Johan Elderkamp (ook Ellerkamp, mogelijk een broer van Andreas Elderkamp, in opdracht van borgheren Maurits Ripperda van Juckema en Nicolaas van Borck van Haykema, van wied wapens op de preekstoel prijken. Ter verduidelijking hangt boven de preekstoel nog een cartouche met het opschrift
AO 1646 ALS DE E. MAURITS RIPPERDA DE E.E. NICOLAUS VAN BORCK CURATOREN EN MEEDE COLLATORE DESER KERKE EN DE E.W. GERHARD AVERESCH PASTOOR IS DEZE PREDIGSTOEL GEMAAKT
De preekstoel is oorspronkelijk geplaatst tegen de zuidwestelijke vieringpeiler, maar wordt na het gereedkomen van de koorafsluiting daar middenvoor geplaatst. Bij de restauratie in de jaren 1960 wordt de koorsluiting weer uit de kerk gesloopt en wordt de preekstoel verplaatst naar de noordwestelijke vieringpijler. De kuip van de preekstoel is op de hoeken versierd met de zeven deugden in de vorm van allegorische ionische vrouwenfiguren (kariatiden); drie van de vier kardinale deugden (Rechtvaardigheid, Voorzichtigheid en Matigheid of Standvastigheid en de drie christelijke deugden (Geloof, Hoop en Liefde). Geloof, Hoop en Liefde prijken op de voorkant van de zeskantige preekstoel en aan de zijkanten Gerechtigheid en Voorzichtigheid. De derde kardinale deugd is onbekend daar de vrouwenfiguur zich op het kanseldeurtje bevindt en haar attribuut door het eeuwenlange meedraaien verloren is gegaan. Tussen de vrouwenfiguren zijn barokke getoogde nissen geplaatst met vrouwelijke halffiguren die naar elkaar toegekeerd staan. Het klankbord is versierd met late renaissancemotieven, waaronder ook rolwerk.
Boven de preekstoel heeft men een schildering gevonden met mogelijk de namen van predikanten of kerkvoogden. De schildering bleeks echter zo onleesbaar, dat deze bij de restauratie in de jaren 1960 is weggehaald.
Preekstoel. Kuip met kariatiden: Links en midden respectievelijk de christelijke deugden 'Hoop' en 'Liefde' en rechts de kardinale deugd 'Rechtvaardigheid' Onder deze kariatiden is een bladmasker, ook bekend als groene man, aangebracht.
Banken en avondmaalstafels De gewone kerkbanken zijn sinds de restauratie van de jaren 1960 opgesteld in een rij in het midden met aan weerszijden langs de muur een pad. Daarvoor hebben de banken in twee rijen langs de muur gestaan, van elkaar gescheiden door een middenpad.
Tegen de zuidmuur van het transept staan aan weerszijden twee bankenblokken met fraaie boogpanelen uit 1640, die net als de preekstoel door kistenmaker Johan Elderkamp zijn gemaakt. De ene bank heeft toogpanelen en gedraaide knoppen en de andere heeft een fronton op het rugschot.
Over een van beide banken, die op kosten van kerkvoogd Thomas Sickens is gemaakt, ontstaat direct na de bouw discussie over wie erop mag zitten; Sickens zelf of collator en borgheer Georg ten Holte van Boukum.
De zaak komt voor het gerecht, waarbij geoordeeld wordt dat de borgheer erop mag zitten en de kerkvoogd niet. Voor het tochtportaal staat verder nog een neoclassicistische herenbank uit 1795.
Begin 17e eeuw wordt het koor ingericht voor de avondmaalsviering met een tafel en losse stoelen. In 1773 (volgens een inscriptie in de poten) wordt daarvoor een sierlijke avondmaalstafel in Lodewijk XV-stijl (rococo) gemaakt. De initialen L.S.R. en A.E.B. die onderdeel vormen van een monogram langs de lange zijden van het tafelblad kunnen mogelijk verwijzen naar de schenkers, mogelijk Lammert Schotto Rengers, van de borg te Farmsum en zijn vrouw Ambrosia Elisabeth Bentinck, van Schoonheten. Na de restauratie in de jaren 1960 wordt deze avondmaalstafel verplaatst naar een plek voor de preekstoel om daar sindsdien als drager van de lessenaar te fungeren. Ter vervanging wordt in het koor een andere begin-19e-eeuwse forse halfronde avondmaalstafel geplaatst die voor 10 gulden via de Dienst Domeinen is gekocht van de arrondissementsrechtbank van Groningen. Deze tafel is oorspronkelijk overdekt geweest met een groen kleed in de Hoge Justitiekamer, vervolgens in het provinciaal gerechtshof en uiteindelijk in de grote 18e-eeuwse zittingszaal van de arrondissementsrechtbank tot in 1965 is besloten tot de vervanging van het meubilair aldaar.
Orgels Prominent in de kerk hangt als een zwaluwnest aan de westmuur het grote Faberorgel. Dit is niet het eerste orgel van de Jacobuskerk. Het eerste orgel van de kerk heeft op het doksaal gestaan en dateert volgens sommigen uit 1480. Bij de reformatie wordt het doksaal echter afgebroken en verdwijnt dit orgel. In 1645 wordt door dezelfde borgheren Maurits Ripperda en Nicolaas van Borck, die ook de preekstoel hebben laten bouwen, opdracht gegeven tot de bouw van het huidige orgel met middenstemming. Het orgel wordt gebouwd voor de som van 4100 carolusgulden door de Groninger orgelbouwer Theodorus Faber en wordt in 1651 voltooid. Om het orgel voldoende steun te geven word het westelijke gotische raam van de kerk dichtgemetseld. De blaasbalg van het orgel wordt op de bovenverdieping van de nieuwe aanbouw gehuisvest. De orgelkas met maniëristische elementen wordt gebouwd door de Loppersumer kistenbouwer Derck Abrahams. Johan Elderkamp tekent wederom voor het snijwerk van de orgelkas. Op de orgelkas staan de wapens van beide borgheren en een cartouche met het opschrift
GODE TER EEREN IN T'IAER 1651 TEN TIDEN VAN DE E.E. MAURITS RIPPERDA. DE E.E.NICOLAUS VAN BORCK VOOGDEN EN MEEDE COLLATOREN DEESER KERKCKE EN DE E.W.GERHARD AVERESCH PASTOOR IS DIT ORGEL GEMAECT DOOR T.FABER S.S.T.CAND
Boven de beide familiewapens bevinden zich twee sterren die kunnen ronddraaien. Aan weerszijden van de orgelkas bevinden zich vier orgelluiken.
Het grote en dubbele orgel is na de bouw verschillende malen gerestaureerd of gerepareerd. In 1653 worden 'mercklicke verbeteringe ende loff van het werck in verscheiden stucken' aangebracht. In 1662 wordt het orgel gerepareerd door Hendrick Huis, in 1675 door Andreas de Mare en Arp Schnitger, in 1681 door Jacob Jacobsz en in 1726 door Matthias Amoor. Ook is het orgel in onderhoud bij Johannes Radecker (1700-1722), Albertus Antoni Hinsz (1740-1785) en Heinrich Hermann Freytag (1785-1811). In 1834 wordt het orgel gewijzigd door Herman Eberhardt Freytag, die twee registers in het rugwerk vervangt. Tussen 1821 en 1869 is het orgel in onderhoud bij de Zeerijpse koster J. Kuiper en tussen 1871 en 1881 bij ene H. Kuipers. Tussen 1880 en 1881 wijzigt Jan Doornbos het orgel ingrijpend door het aanbrengen van een nieuwe magazijnbalg, het ombouwen van de bovensleep laden tot normale sleepladen en het uitbreiden van de omvang van de klavier tot c′′′. Hierdoor wijzigt de dispositie van het orgel sterk. Doornbos heeft het orgel vervolgens in onderhoud van 1887 tot 1924. In 1922 voert hij nog een reparatie uit, daarna neemt Hermannus Thijs het onderhoud over tot 1933. Dan wordt het orgel voor de derde maal ingrijpend gewijzigd door de Dordrechtse firma Machiel Spiering die de oude frontpijpen vervangt door nieuwe zinken pijpen en het binnen pijpwerk grotendeels vervangt door vroeg-19e-eeuws of nieuw materiaal. Slechts enkele oorspronkelijke pijpen blijven behouden. Ook wordt de dispositie wederom gewijzigd en wordt het vrije pedaal aangehangen. Na de kerkrestauratie wordt het orgel door de Utrechtse firma Fama en Raadgever hersteld en weer bespeelbaar gemaakt in afwachting van een grotere restauratie. Deze ingrijpende restauratie vindt plaats tussen 1978 en 1979 en is uitgevoerd door de Zwitserse orgelbouwer Bernhardt Edskes en de Herwijnse orgelbouwer Bas Blank. Hierbij is het orgel gereconstrueerd naar de oorspronkelijke opstelling, waardoor het orgel feitelijk opnieuw is gebouwd. Van het oorspronkelijke orgel resteren enkel nog de pijpen die in 1933 niet zijn vervangen en de orgelkas. In de kerk staat verder tegen de westmuur ook nog een koororgel dat in 1975 opdracht van gemeentelid Doeke Hoving is gebouwd door de firma Fonteyn.
Rouwborden en predikantenbord In het koor en transept van de kerk zijn maar liefst 11 rouwborden te vinden, meer dan in enig andere Groningse kerk. De rouwborden behoren toe aan de adellijke families, die in de Zeerijpse borgen Eelsum, Haykema en Juckema woonachtig zijn geweest. De rouwborden van de borg Boukum die vroeger ook in de kerk hebben gehangen, zijn na de Franse Revolutie niet teruggebracht naar de kerk en hangen nu in de kerk van Wittewierum. Het oudste rouwbord dateert van 1665 (Maurits Ripperda) en het nieuwste van 1719 (Circo Rudolph Grevinck). De rouwborden zijn bij het herstel van de kerk in de jaren 1960 gerestaureerd door de Groningse schilder Max Ellens, waarmee de aanzet is gegeven tot het herstel van alle rouwborden in Groninger kerken.
Op de noordwand van het transept hangt een bord met de predikanten vanaf de reformatie te beginnen met Gerardus Alberti. De bekendste predikant is Johan Verschuir geweest, predikant en wiskundige en een van de vertegenwoordigers van het gereformeerd piëtisme, van 1714 tot 1737 als predikant verbonden aan de kerk van Zeerijp. Een andere bekende is Geert Aeilco Wumkes, die van 1901 tot 1906 dominee van Zeerijp is geweest.
Over Rouwborden in het algemeen In de 16e tot en met de 18e eeuw maakt men bij het overlijden van borgheren of borgvrouwen een rouwbord met alle bijzonderheden over de afstamming in de vorm van familiewapens en kwartieren. Gedurende de rouwperiode wordt deze boven de hoofdingang van de borg opgehangen. Na afloop van de rouwperiode hangt men het rouwbord in de kerk aan de wand van het koor ter nagedachtenis aan de overledene. In de 18e eeuw ontstaat de gewoonte na het overlijden een apart rouwbord in fraaiere uitvoering in de kerk op te hangen. Daarnaast blijft het eenvoudiger bord boven de borgingang in zwang. Veel van deze rouwborden, ook wel rouwkassen genoemd, worden in de Franse tijd (1795-1814) uit de kerken verwijderd. Trouwens heraldieke emblemen op kansels en herenbanken moeten dan ook hier en daar wijken, vanwege het gelijkheidsbeginsel. Na de Franse periode worden de rouwborden voorzover nog aanwezig weer teruggebracht. Vele zijn vernietigd, andere zijn gedemonteerd of beschadigd en moeten eerst hersteld worden voor ze weer op hun plaats kunnen worden teruggebracht. Ook worden sommige verwisseld. Zo keren van slechts van drie van de vier borgen die bij Zeerijp hebben behoord de rouwborden terug in de kerk. Rouwborden van de borg Baukema hangen momenteel in de kerk van Wittewierum. In de kerk van Zeerijp hangen thans elf rouwborden. Deze zijn tijdens de laatste restauratie in 1960 hersteld. Het is meteen de aanleiding tot een plan van herstel voor alle in de Ommelanden nog aanwezige rouwborden.
Bekijk ook de foto's in het fotoalbum over kerken (mogelijk in bewerking!). Klik op deze link voor beschrijvingen van de grafzerken, gebouwen, klokken, uurwerken, meubilair, rouwborden en meer door Redmer Alma m.b.t Groninger Gedenkwaardigheden.
Bronnen:
|